Stef Kessels – Sterven

Stef Kessels is sinds 1995 is Kessels werkzaam als medewerker van de stichting ‘Leven rond de dood’. Hij houdt hij zich bezig met stervensbegeleiding en levensbeschouwelijke psychosociale zorg, in Helden en Meijel. Hij is ook beleidsmatig bij de stichting betrokken. Hieronder vindt u zijn overweging bij het thema Sterven.

Doodsangst
“Als jonge verpleegster heb ik veel doodsangst gezien. Ik heb daarvan nog beelden op mijn netvlies staan. Een vrouw met baarmoederkanker, die niet wist wat ze had, maar wel voelde dat ze dood ging. Iedereen ontkende dat en ik deed eraan mee. Toen mensen nog niet te horen kregen wat ze hadden, heb ik meer doodsangst gezien dan in alle jaren erna. Mensen hebben blijkbaar het vermogen om de waarheid van het op termijn dood gaan te verwerken. Dan kunnen we dus wel; maar verder denk ik dat dit stil staan bij de eindigheid van leven weinig gebeurt. We lijken door te hollen, van het een naar het ander. Stil staan, omkijken en bedachtzaam vooruitkijken: daar nemen we weinig ruimte voor. Wat overtrokken gezegd: misschien is leven wel een oefening in sterven. Het is in elk geval de bedoeling dat je wijzer wordt; en dat je ook in de rest van je leven meer rekening houdt met het onherroepelijke einde. Vaak gaan mensen dood zoals ze hebben geleefd; en er is geen goede of verkeerde manier. Maar in rouwadvertenties lees je regelmatig dat mensen tot het laatste gestreden hebben; alsof dat de enig goede of beste wijze zou zijn. Niemand wil een lafaard zijn. Blijkbaar troost het de nabestaanden dat iemand niet zomaar het bijltje erbij heeft neergegooid en zijzelf de moeite van de strijd waard waren.” Auteur onbekend.

Tijd hebben
In “De zoon uit Spanje”, een roman van Tessa de Loo, staat een verrassende passage. Het verhaal. Bardo, een van de zonen, is dertig jaar geleden, door pa uit huis gezet. Hij leeft in Spanje een flierefuiters bestaan; van de enen dag in de andere; vaste relaties en verplichtingen knellen hem snel. Pa is ernstig ziek en heeft nog maar kort te leven. Bardo is overgekomen om afscheid te nemen Pa wil graag thuis verzorgd worden. De animo om dat te doen is gering; iedereen heeft het druk: geen tijd. Bardo – die intussen een verzoenend gesprek met pa gehad heeft – biedt aan de verzorging op zich te nemen. Op de vraag waarom hij dat wil doen zegt hij:” Omdat ik vrij over mijn tijd kan beschikken. Ik heb de indruk dat jullie tijd almaar krimpt en krimpt, terwijl ik leef in een tijd die zich eindeloos uitstrekt. Jullie hebben het zo vreselijk druk. Maar jullie vergeten dat pa het ook druk heeft, dat hij het drukker heeft dan jullie allemaal bij mekaar. Want hij heeft nog maar een paar maanden te leven en van die maanden moet hij zoveel mogelijk zien te genieten als hij kan.” Dat is een verrassende manier van kijken. Pa heeft werkzaamheden die niet uit te stellen zijn. Hij moet zijn leven af ronden; afscheid nemen, zich verzoenen met zijn levenseinde, het leven op orde brengen en nog zoveel mogelijk genieten. Uitstellen is er niet bij; zijn tijd is echt beperkt.

Sterven
Sterven, het leven loslaten, iedereen doet dat op zijn heel eigen manier. Er zijn mensen die het gegeven dat ze gaan sterven heel lang ontkennen, soms zelfs tot het laatste moment. Andersom: wanneer mensen het leven als voltooid ervaren, kunnen zij zich er gemakkelijker aan overgeven. Maar meestal is bewust toeleven naar sterven een pijnlijk en vaak eenzaam proces. Hoelang heb ik nog te leven? Wat moet ik nog allemaal doormaken? Hoe is dat: mijn geliefden loslaten? Zal ik dat kunnen? Wat is dat: het leven moeten loslaten en mezelf uit handen moeten geven? Wat ooit vast godsgeloof of overtuiging was, is vaak verweven met vragen en twijfel. Ook al ervaren mensen zich a.h.w. godverlaten, toch stralen zij desondanks – vaak na veel geworstel – een vertrouwen uit: ‘zo moet ik het maar nemen, het is goed zo’. Bij velen komt de nadruk te liggen op: ik heb het leven voltooid, ik heb gedaan wat ik dacht te moeten doen; met ook mijn klungeligheden, heb ik toch mijn best gedaan. Dan zal het wel goed zijn; daar mag ik op vertrouwen.” Ik denk dat wanneer warme nabijheid van partner, gezinsleden, intieme vrienden wordt ervaren, het sterven meestal minder zwaar is. Misschien mag je ook wel zeggen: in die nabijheid van mensen is God voelbaar nabij. Wellicht vraag je je wel eens af: ” Hoe zal ik omgaan met toeleven naar doodgaan.?” Ontkennen? De gelegenheid krijgen het leven als voltooid te ervaren? Of dat moeizame proces van: angst voor het onbekende, voor de eenzaamheid en verlatenheid die sterven met zich mee zal brengen, verdriet om het verlies van wie je dierbaar zijn? En vertrouwen dat enkele mensen je in dat proces nabij zullen zijn?

De dood: een taboe?
Er wordt gezegd: ” ’n Dertig jaar geleden was de dood een taboe”. Is dat taboe nu doorbroken? We praten er meer over; ook de media gaan het thema niet uit de weg. Kunnen we opener met de dood omgaan? Is het taboe nu doorbroken? Onlangs keek ik naar een uitzending van ” Over mijn lijk”, een programma waar we zien hoe jonge mensen gaan leven of iets ondernemen wanneer ze weten dat ze binnen niet al te lange tijd dood zullen gaan. Er wordt, met ontroerende momenten, veel nadruk gelegd op hoe mensen het goede dat nog mee te maken valt, beleven met familie en vrienden. Bij momenten breken de emoties door wanneer het naderend afscheid voelbaar is. Bij dood gaan zijn altijd twee tegenstrijdige waarden aanwezig. Aan de ene kant: iemand blijft tot het einde toe leven; hij houdt vast aan het goede dat er nog te beleven valt. En de omgeving spant zich in om dat leven nog zo goed, warm en zo menselijk mogelijk te laten zijn. Het is niet van niks dat onze stichting heet: ” Leven rond de dood”. Het leven, dat zich “rond de dood ” afspeelt ondersteunen om zo goed mogelijk geleefd te worden, voor de zieke en zijn omgeving. Om diezelfde reden stichten we hospices, om -tot het einde – leven zo optimaal mogelijk te laten zijn. Maar de andere kant is er dat definitieve, pijnlijke afscheid; moet iemand zich voorbereiden op loslaten.: nooit meer de zon voelen, de seizoenen meemaken, nooit meer kunnen meebeleven met de partner, niet meemaken hoe het met kinderen of bekenden verder gaat…. . Niet meer denken en voelen, het leven zelf loslaten, er niet meer zijn. Dit voor mensen niet te bevatten ‘er niet meer zijn’, dat blijft; het is niet te verstoppen of weg te masseren. In zoverre is het misschien goed dat daar nog een taboe op ligt.

Verlangen naar de dood
Het is heel moeilijk om los te laten waar je van houdt. In jezelf de overtuiging te laten bestaan dat alles een zin had: je leven, je werken, de successen en de mislukkingen, de vreugde en het verdriet; dat je houden van en je inspanningen er waren, al is bijna niet onder woorden te brengen waarvoor precies. Het einde gaapt je aan als een groot zwart gat. Al je inspanningen en wat die kostten, ze hebben toch zin gehad, hoop je. In deze laatste fase kan langzaam, heel langzaam , met peinzen, praten en verdriet, het besef groeien dat alles naar vermogen geleefd is en dat alles goed komt. Langzaam, heel langzaam kan het gevoelde contact en warmte van de geliefden doen voelen: het is goed zo. Dat diepe vertrouwen geeft een vredige rust. Had je voordien nog vaak het gevoel: ik moet de tijd stil zetten; het gaat te snel; of dit mooie moment moet ik vasthouden. Er kan een moment komen dat de emmer van het leven vol is; er wordt gezegd:” Het is goed zo, laat nu de dood maar komen.” Aan alles wat gedaan, gedragen, genoten of gezegd moest, is voldaan; aan een beleving van ‘voldaan zijn’ hoeft niets meer toegevoegd te worden. De dood wordt een vorm van genade, waar je naar kunt gaan verlangen.

“Je verliest het altijd van je overleden broertje.”
In een gezelschap vertelden twee mensen dat – toen zij klein waren – bij de een het zusje overleden was door een ziekte, bij de ander een broertje verongelukt. Het ontroerden hen nu nog hoe vérstrekkend de invloed van die gebeurtenis was en altijd een stempel had gedrukt op hun leven; ook nu nog hoe ze tegen zichzelf aankeken. Ze vertelden hoe en wat er zich had afgespeeld; dat de ouders lang totaal in beslag genomen waren door dat overlijden en weinig aandacht konden hebben voor hen. Ook hoe in de gesprekken thuis broertje en zusje altijd geïdealiseerd waren gebleven: hoe mooi ze wel waren; hoe lief en slim. Als jij stout was geweest of iets gedaan had wat afgekeurd werd, ook dan werd verwezen naar dat kindje. Was het niet uitdrukkelijk, dan voelde je toch dat dat kindje zoiets nooit gedaan zou hebben; toch beter was. Altijd was de conclusie dat jij blijkbaar niet zo’n mooi kind was; of dat jij niet zo intelligent was of minder gehoorzaam. Ze konden nu zeggen dat ze het hun ouders niet meer kwalijk namen; nu ook begrepen ze wat er met hun ouders in die omstandigheden was gebeurd. Tegelijk uitten ze hun verbazing dat ze – nu zelf volwassen – deze ervaring uit hun kindertijd niet hadden kunnen compenseren noch corrigeren. Dat dit soort ervaringen zo’n stempel had gedrukt op hun eigen persoon. En de wijze waarop ze tegen zichzelf aankeken. Een ander drukte het als volgt uit: ” Als kind verlies je het altijd van het overleden broertje of zusje; daar kun je nooit van winnen.”

“Praten over de dood”
We zeggen: “De dood hoort bij het leven”. Terwijl we dat beseffen en een leven lang hebben om erover na te denken, staan wij er weinig bij stil. In het leven bereiden wij ons op van alles voor, behalve op de dood. Daar zijn veel verklaringen voor. Blijft het feit dat de meesten van ons weliswaar een testament hebben gemaakt, maar pas echt over de dood gaan denken wanneer die niet meer te ontwijken valt en er emotionele druk op ligt, b.v. bij een ernstige ziekte of ernstig ongeluk. Hoe het is om te sterven, daar kunnen we helaas geen ervaring in opdoen; dat doen we maar een keer. Maar erbij stil staan en erover praten kan positief uitwerken. Tegen de achtergrond van de eindigheid van het leven wordt dan veel betrekkelijk; b.v. aanzien, macht of bezit. Anderzijds worden andere zaken belangrijker, b.v. het besef dat je het leven niet over kunt doen en in deze beperkte tijd die invulling er aan moet geven die er voor jou het meest toe doet. Dat kan heel veel zijn, teveel om op te noemen: van invulling van partnerschap of ouderschap tot je ontplooien in beroep of hobby etc. Of de behoefte aan de volgende generatie iets blijvends na te laten: bezit, bedrijf of uitvinding. In het besef dat je in elk geval zeker weet dat je over de grenzen van jouw leven voortleeft in datgene wat je gedaan hebt, in daden of in wijze van omgaan met anderen. Op de tweede plaats heeft praten over de dood nog andere positieve uitwerkingen. Eigen opvattingen worden voor jezelf helder of kunnen gaan veranderen; je kunt andere facetten ontdekken zodat eigen meningen of instelling zich gaan verdiepen. Tot slot: wanneer niemand een idee heeft wat partner of ouder na plotseling overlijden gewild zou hebben m.b.t. uitvaart of begrafenis, is het voor nabestaanden wel erg moeilijk om op een afgewogen wijze de uitvaart vorm en inhoud te geven. En blijft er een gevoel van twijfel, wat erg verstorend kan werken, ook naderhand. Iemand zei: “Ik ben verwonderd dat praten over dit onderwerp waarbij we over het algemeen niet wensen stil te staan, voor mij zoveel heeft opgeleverd.”

‘Suïcide’ (1)
Of we willen of niet, regelmatig worden we – meestal onverwacht – geconfronteerd met suïcide. Lang heb ik geaarzeld er hier aandacht aan te besteden. Ik vind het moeilijk omdat er onder ons altijd mensen zijn die worstelen met het leven, op het scherp van het mes; tijden kennen dat ze het helemaal niet meer zien zitten of de neiging hebben uit het leven te stappen. Maar ook omdat er mensen zijn die een van hun geliefde op deze wijze hebben moeten afstaan; daar nog dagelijks mee worstelen. Ik wil uitkijken voor taalgebruik wat te weinig goed weergeeft welke worsteling vooraf gaat aan suïcide; en wat het voor de nabestaanden een slag is, die een leven lang zijn stempel drukt. Want wie kan zich zodanig inleven dat hij de woorden vindt voor de totale verlatenheid waar iemand aan ten prooi is gevallen; voor de wanhoop waaruit iemand de uitweg niet meer kan vinden; voor de kwaadheid die hem totaal in beslag genomen heeft; kwaadheid op de mensen die dichtbij hem staan; kwaadheid op de hele wereld. Wie kan begrijpen, aanvoelen, hoe iemand op die weg van totale uitzichtloosheid terecht is gekomen? Waar, op welk moment of vanuit welke ervaring de kiem is gelegd voor zo’n gewelddadige daad? En wat er zich jarenlang in een hoofd heeft afgespeeld; een slopende worsteling met zichzelf, met het leven. Het zoeken om er bovenuit te komen, het leven een dragelijke invulling te geven. Met op sommige momenten wellicht een heldere fantasie over ‘gelukkig zijn’ of ‘tevreden met zichzelf ‘; of de beleving van een toegang naar een ander om te uiten en te delen wat tot dan toe als ondeelbaar werd beleefd. Een toegang die weer dichtviel.
P.s.: vaak wordt er gekozen voor het woord zelfdoding, i.p.v. zelfmoord. Het woord zelfdoding ‘verzacht’ het gewelddadige, moorddadige van de daad; het doet geen recht aan de pijn en wanhoop, aan de totale eenzaamheid.

‘Suïcide’ (2)
De naast-staande familie of vrienden, ze hebben de suïcide meestal niet zien aankomen. Die dood komt totaal onverwacht. Niemand heeft dat voorzien. Meestal zijn er enkele vage signalen. B.v.’ het ging de laatste tijd niet zo goed met hem’; ‘hij was zwaar op de hand’. Er wordt dan een verband gelegd met b.v. een scheiding of het verlies van werk. Zijn omgeving voelt wel aan dat hij niet gelukkig is, of dat de neiging zich terug te trekken sterker is geworden. Tegelijk – en dat maakt het nog onbegrijpelijker – is vaak kort voor de suïcide nog iets prettigs geweest; een ontspannen telefoongesprek; of zijn er plannen gesmeed voor iets leuks, een uitstapje, een fietstocht. En dan ineens die gewelddadige, agressieve daad. In die totale verwarring blijft de achterblijvers de vraag achtervolgen: “Hadden wij dit kunnen zien aankomen? Wat hebben wij over het hoofd gezien? “ Zo’n vraag waaiert alle kanten uit. “ Hebben wij toch te weinig naar hem geluisterd? Hem te weinig serieus genomen? Hem in de kou laten staan?” Of: “ Hadden wij kunnen weten dat hij zoveel verdriet had en zo eenzaam was?” Tot: “ Hij was depressief. Hebben wij wel genoeg doorgevraagd om er achter te komen wat er allemaal in hem omging? Als wij meer kennis op dat terrein hadden gehad, hadden wij hem dan wel kunnen bereiken?” Of: “Hebben wij wel voldoende ons best gedaan hem te verwijzen naar een psycholoog of psychiater?” Vragen, vragen en nog eens vragen. Bij alle verdriet en verwarring worstelen de achterblijvers met vragen; vragen hoe het zover heeft kunnen komen, wat de reden was, wat er de laatste momenten in hem omging. Vragen waarvan je beseft er nooit een antwoord op te zullen krijgen. Maar die wel je in beslag nemen, elk moment van de dag.

“Dood gaan”
Een punt dat vaak snel aan de orde komt wanneer we praten over dood gaan is: “Geloof jij in een leven na de dood?” Daar sta je dan. Je weet dat in vele godsdiensten daar veel nadruk op gelegd wordt. Zeker ook in het christendom. Het is ons in allerlei woorden en beelden bijgebracht: ‘de dood is overwonnen’; ‘we zullen verrijzen’, ‘we zullen opgaan in het paradijs, de hemel beërven.’ Wat is dat precies? Kunnen we daar wel een beeld bij hebben, zo beperkt als wij zijn. Zou het daarnaast ook niet belangrijk zijn om vrede te leren hebben met wat er nu is; vrede te hebben met het feit dat we zullen sterven. Dat we onderdeel zijn van de kringloop van het leven: geboren worden, groeien en afsterven. Erbij stil staan dat het een wreed gebeuren is. Daarbij: wat misschien nog zwaarder en nog moeilijker te verdragen is, dat degenen die ons het liefst zijn sterven. Als je liefste gestorven is, hoe kun je dan denken dat hij of zij van zijn sterfelijkheid bevrijd is? Gelukkig blijf jij jouw liefste nog aanwezig voelen, vaak of bij momenten, heb je het gevoel dat hij over je schouder meekijkt. Voer je gesprekken met hem en ervaar je dat hij moeilijke beslissingen samen met jou neemt. Hou je hem in ere en besef je dat veel van wat je doet, denkt of bent, dat hij of zij daar invloed op heeft; dat hij/zij voortleeft in jou, in de kinderen of kleinkinderen; in de zaken die hij heeft gedaan of opgebouwd. Dit voortleven na de dood, dat maken we mee, dat kunnen we voelen. Deze mens, deze persoon, kunnen we als zo waardevol ervaren dat hij deel krijgt aan leven dat verder reikt dan de dood. Het is een troostend besef. Maar verder? We weten er zo weinig van, van leven na de dood. Misschien hebben we toch woorden of beelden: b.v.de ziel die opgaat in het licht, in een sfeervolle omgeving, met daarbij passende muziek. In zo’n beeld drukken we uit wat we onze liefste zo gunnen: dat hij in ‘lichtheid’ is, in vrede, rust. Dat hij nu zonder zorgen is, tranen, schuld of pijn. Want leven is ook zwaar en vol onrust, hoe bekoorlijk die onrust ook vaak mag zijn. Maar rust, vrede, een ziel die opgaat in het licht, dat is mooi, bekoorlijk en troostvol.
Vrij naar: De dood overwinnen, Marjoleine de Vos, VolZin, april 2009

‘Wanneer mag je dood’
In de NRC van 1 aug 2009 stond een artikel: ‘Op de grens van leven en dood’. Een beschrijving van de activiteiten en dilemma’s op een intensive care afdeling. Er werd ook ingegaan op wat dit werk doet met artsen en verpleegkundigen. Een verpleegkundige, tevens ambulancemedewerker, zegt dat de confrontatie met sterfgevallen voor hem met de jaren moeilijker is geworden. Hij vertelt dat het hem als ambulancemedewerker niet is gelukt zijn broer te reanimeren. Dat heeft een stempel op zijn leven en werk gedrukt. Hij zegt: “Als stratenmaker kun je zeggen: kijk, dat heb ik gemaakt. Maar als ik over het kerkhof loop, denk ik alleen maar: die en die heb ik gereanimeerd of die en die heb ik niet kunnen redden. Een collega van hem reageert op de vraag wanneer je dood mag: “De familie denkt daar soms anders over. Mensen denken dat dokters alles kunnen. Op de tv gaat het toch ook goed? Die ambulancemedewerker zegt: ”De techniek verfijnt, maar het vervolgtraject wordt vaak vergeten. Nu zeg je tegen een tachtigjarige: gooi er maar een paar nieuwe hartkleppen in. Het automatisme is nog vaak: opereren. Of de patiënt daarna ooit nog thuis zal komen is de vraag! Moet je dan wel operen?”
Een collega: “Bij mijn eigen moeder zou ik het in zo’n geval afraden”.
Die ambulanceverpleegkundige: “Voor een nieuw fototoestel spitten mensen de hele Consumentengids door. Maar bij een operatie wordt de meest essentiële vraag vaak overgeslagen: heeft het leven daarna nog zin? En dan hoor je later: dit is toch niet wat papa gewild zou hebben.”