Stef Kessels – Rouw

Stef Kessels is sinds 1995 is Kessels werkzaam als medewerker van de stichting ‘Leven rond de dood’. Hij houdt hij zich bezig met stervensbegeleiding en levensbeschouwelijke psychosociale zorg, in Helden en Meijel. Hij is ook beleidsmatig bij de stichting betrokken. Hieronder vindt u zijn overweging bij het thema Rouw.

De tijd heelt alle wonden?
Wat bedoelen we met dit spreekwoord ? Bedoelen we: “Sta maar niet stil bij de wond, dan gaat de pijn vanzelf over? ” Bedoelen we: ” Je moet afleiding zoeken. Je kunt toch niet blijven treuren?” Nemen we om die reden iemand mee de drukte in om te gaan winkelen, zodat hij maar niet voelt hoe moeilijk hij het heeft? Willen we daarom iemand meenemen naar een feest, misschien wel geforceerd?” Want als hij ermee bezig is, dan heelt de wond niet en komt hij er nooit overheen?” Of is het zo dat we ons achter dit spreekwoord verschuilen omdat we het te moeilijk vinden om met iemand te praten die een groot verlies heeft geleden of iets heel ernstigs heeft meegemaakt? Of gebruiken we het, omdat we het zelf zo akelig vinden, dat het niet lukt om stil te staan bij de pijn van de ander? Bedoelen we dat met: ” De tijd heelt alle wonden” Natuurlijk is het zo, dat in en door de paniek, angst of onrust – die ontstaat direct nadat iemand iets ernstigs is overkomen – de verwarring zo groot is, dat het op dat moment niet op een rij te krijgen is. Dan is er tijd nodig om enige afstand te scheppen. Het kan dan ook goed zijn om een andere plek op te zoeken, zodat er ook ruimtelijk afstand ervaren wordt. En dat er tijd genomen wordt om dat wat er gebeurd is, opnieuw te zien en te voelen, wat toen niet of nauwelijks te voelen was, vanwege de paniek of omdat er in die crisis gehandeld moest worden. Maar de wond heelt niet door de tijd; een wond heelt door er serieus mee om te gaan, er aandacht aan te geven, ze goed te verzorgen: erbij stil te staan en erover te praten. Die goed te verzorgen, zolang de pijn blijft of ongemak oplevert; en dat kan heel lang zijn, jaren soms. Bij geestelijke pijn is de omgeving soms zo angstig dat degene die gekwetst is in die pijn blijft hangen, dat ze beginnen te duwen met adviezen of activiteiten. Een niet tot rust gekomen wond, een niet geheelde wond, blijft pijn doen, etteren. Dan zouden we het spreekwoord moeten veranderen in: ” De tijd herhaalt alle wonden.”

“Had ik maar..” (1)
Als je ziet dat je kind last heeft van hoe jij hem hebt opgevoed; als je terug kijkt hoe je als partner hebt gefunctioneerd – en je daar ontevreden over bent – is dat verdrietig en kunnen schuldgevoelens de kop op te steken. Met de wetenschap van dit moment zou je misschien anders gehandeld hebben; ‘ had ik het kind maar naar een andere school laten gaan’;’ was ik maar soepeler of strenger geweest … ‘; ‘ ik had beter voor mezelf op moeten komen’ of ‘was ik die laatste dag voor zijn dood maar geduldiger geweest’ . Er komen talloze situaties terug waarbij je kunt verzuchten ” had ik maar …” Wanneer je verdrietig bent om kansen die je hebt laten liggen is zo’n schuldgevoel te verwachten. Telkens als je bezig bent met dat verlies, steekt dat gevoel de kop weer op. Ook al spreek je jezelf toe dat je toch niet met kwade opzet gehandeld hebt…., dat je toen toch ook niet beter wist….het akelige gevoel blijft knagen. Het is in zo’n situatie goed om geduld met jezelf te hebben. Want zo’n schuldgevoel is niet raar. O.a. omdat elke relatie tussen mensen iets dubbels heeft, een mengeling is van positieve en negatieve gevoelens. Hoeveel je ook van iemand houdt, in dat gedrag van de ander zijn er altijd aspecten die irriteren. Daarbij: mensen en relaties zijn nooit perfect. Hoe goed je ook was voor de ander en hoeveel je ook van elkaar hield, er zijn altijd momenten waarop het niet zo goed was onderling, waar het geduld op was en de attentie te gering.
Hoe moeilijk ook soms: je zult mild en realistisch moeten zijn. Je bent immers een gewone mens, met positieve en negatieve eigenschappen. Niet perfect, dus ook niet in het opvoeden of het partner zijn. Daar kun je om treuren.

“Het is zonde, had ik maar…” (2)
In de vroegere opvoeding was het woord ‘zonde’ beladen met persoonlijke schuld. Daarom even terugkijken naar waar het woord vandaan komt. Ons woord zonde is een vertaling uit het hebreeuws van een woord dat betekent:
‘het doel niet treffen’. Hiermee komt een heel andere betekenis van dit woord bovendrijven. Stel je voor: je spant je in het doel te treffen, zoals een schutter onder de schietboom het bolletje wil raken; of een boogschutter de roos. Iedereen weet : dat lukt vaak niet. Ieder van ons zal kunnen zeggen dat hij op vele terreinen inzet om het doel goed te treffen: in relaties, opvoeding, werk. We zitten vol met goede bedoelingen; we bereiden ons goed voor, concentreren ons, mikken om het doel te raken. Toch moeten we constateren dat we vaak missen. Want tussen goede bedoelingen en de gewenste resultaten bereiken, daartussen in ligt veel oefening en ervaring opdoen aan ‘ de slijpsteen van het leven.’. B.v. we moeten leren realistisch te kijken naar onszelf, onze aanleg of capaciteiten; en ook wellicht inzien dat we nog veel te leren hebben. Daar hoort ook bij het onder ogen gaan zien of leren verdragen dat we vele onmogelijkheden – of noem het voor mijn part zwakheden – hebben, of misschien eenzijdigheden mede veroorzaakt door afkomst, opvoeding of opleiding.. Achteraf, wijzer geworden, kan ieder die missers echt jammer vinden. Er zich schuldig over voelen, zeker ook na het verlies van een dierbare; kwaad worden op zichzelf of verdrietig zijn; maar die missers zijn niet zonder meer eigen schuld. Het kan wel zijn dat we wat laat in de gaten kregen dat we bepaalde aanleg niet hadden, de ingewikkeldheid van iets niet konden zien ( en dus ook niet de gevolgen). Kortom: nog niet onze eigen grenzen of eigen beperktheden hadden ontdekt. Het is een hele weg om ons niet schuldig te voelen omdat het (ingewikkelde) leven anders uitgepakt dan onze beste bedoelingen die eraan ten grondslag lagen.

“Je bent er…”
Vele nabestaanden herkennen dit soort ervaring:
” Ik was alleen thuis. Het was stil. Ik keek naar zijn foto. Misschien is het raar, maar ik praat heel veel met hem. Ik vertel hem wat ik gedaan heb; wat ik meemaak en wat ik van plan ben. Want ik mis dat zo; de vertrouwde thuis, de aandachtige luisteraar, degene die mijn verhalen en ervaringen belangrijk vond. Als ik ergens mee zit, vraag ik nog steeds om raad, net zoals ik dat vroeger deed. Het lijkt alsof ik dan nog altijd reactie krijg. Natuurlijk geef ik die zelf; herhaal ik datgene wat hij in dergelijke omstandigheden zei. Maar het helpt. Het is net alsof de zwaarte van zo’n situatie of ervaring daarmee verlicht wordt. Wat is dat toch raar. Eergisteren miste ik hem zo; ik had zo’n behoefte aan een vertrouwde aanraking; je weet wel zo even de hand op mijn schouder, ons vluchtig gebaar van hartelijke verstandhouding. O, wat mis ik dat; misschien nog wel het meest van alles. Even, dat gebaar dat voor ons zoveel betekende. Nadien, toen ik weer wat tot rust gekomen was en in mijn stoel stilletjes zat te mijmeren, leek het net alsof hij naast me zat. Ik zou het gezworen hebben. Zo dichtbij, zo vertrouwd. Het leek ineens alsof ik hem opnieuw tot leven had gewekt. Akelig ook. Ik kreeg een gevoel alsof hij er zonder mij ook niet meer zou zijn.”
Het is stil. Dan hoor ik zeggen:” wat waren we met elkaar vergroeid; wonderlijk fijn.”

“Tijd heelt”
Als iemand pas dood is, denk je dat je er nooit aan zult wennen; je wilt er helemaal niet aan wennen. Je wilt alleen maar terug naar de tijd dat de geliefde er nog was. Er is alleen maar die ene met wie je verder wilt; de gedachte dat hij er nooit meer zal zijn is onverdraaglijk. Wanneer b.v. gezegd wordt dat het leven verder gaat, kun je alleen maar protesteren. Je wilt niet dat het zonder hem verder gaat. Je kunt honderd keer tegen jezelf zeggen dat hij nooit meer terug komt: je weet het, maar je kunt het niet begrijpen. Je wordt beheerst door een gevoel dat die wond nooit kan helen. Tegelijk duwt het leven je a.h.w. toch vooruit: de taken die van je verwacht worden, de mensen die een appel op je doen of de momenten dat je door de warmte van iemand aangeraakt wordt. Zo spinnen zich weer draadjes die je gaan verbinden met het leven van dat moment, niet met het leven van toen. Na een tijd merk je dat je de voetstappen van je geliefde niet meer verwacht; dat het geluid van een sleutel in het deurslot je niet meer automatisch verbindt met zijn thuiskomen; of dat je er aan gewend raakt zijn stem niet meer te horen. Op een of andere wijze merk je dat de gedachte aan zijn dood je vertrouwd wordt. En dat je op momenten dat je niet verder wilt en alleen maar terug wilt naar het leven met hem, dat het ook niet goed voelt en je dat ook niet wilt. Zo verschuift er elke dag iets, ongemerkt bijna. Ook al gebeuren er weinig opzienbarende zaken, toch verandert er iets. Na maanden ben je dan toch ergens anders, heb je van alles meegemaakt en gedaan. Niet dat de geliefde dan niet meer gemist wordt. Maar de gedachte aan zijn dood is niet meer zo schokkend; krijgt iets vertrouwds. Het is hoopvol dat de voort schuivende tijd geslagen wonden heelt. Langzaam aan kun je stil staan bij zijn foto of graf, zonder dat je hart in elkaar krimpt. Kun je mijmeren over het leven met hem.

‘Weduwe’
“Wij weduwen en weduwnaars zijn een lastig volkje, ik kan het niet anders zeggen. Maar ja, we zijn er wel – tegen wil en dank. Wij begrijpen natuurlijk ook dat onze ervaringen voor velen niet na te voelen zijn, en wij merken zelf ook dat we nogal ‘veranderen ‘na de dood van onze geliefde, maar die veranderingen zijn nauwelijks tegen te houden. Want wat je ook doet, je kunt je niet echt voorbereiden op je nieuwe leven, en het is onvoorstelbaar wat de dood van een partner met een mens kan doen.
Nooit, in mijn ergste nachtmerries niet, had ik kunnen bedenken dat weduwschap zó afschuwelijk zou zijn. Stiekem had ik altijd de gedachte dat ik – zoals bij een verbroken relatie – na een paar maanden alweer voorwaarts zou gaan. Ik maakte, een beetje gegeneerd omdat hij immers nog niet dood was, plannen om de praktische problemen na zijn overlijden op te lossen. Oppas, werk,studies en kinderverdriet, daar dacht ik over na. Ik hield me bezig met zijn afscheid, wat hij nodig had om ons te kunnen achterlaten. Maar hoe het met mijn eigen gevoel gesteld was en zou zijn, wat mij te wachten stond, daar hield ik me nog niet mee bezig. Tijd genoeg om dat te ondervinden als hij dood was, redeneerde ik.
Dus had ik geen idee dat het verlies als zoutzuur zou doorvreten, dat de pijn elke dag intenser zou worden, dat de wanhoop ongekend was, en dat de weg naar voren in eerste instantie naar achteren voerde”.
Fragment uit: Je mag mij altijd bellen, 1001 dagen van Rouw, door Karin Kuiper
Een boek voor lotgenoten en omstanders, uitgegeven 2008

“De zwaarte van verlies”
Op één dag hoorde ik de volgende uitspraken van mensen die leven met het verlies van iemand die een belangrijke plaats in zijn of haar leven had. Ik durf te zeggen dat het allemaal mensen zijn die niet zeuren en dit zeggen vanuit zieligheid. Ze leven dapper met de leegte en het verdriet. ”Dat het zo’n ingrijpend was, wist ik niet”. “Ik sta verbaasd dat ik het overleefd heb.” “De glans is uit mijn leven.” “Het went nooit.” “Voor hem was ik vanzelfsprekend belangrijk, kwam ik op de eerste plaats.” “Dat het leven zo hard kan zijn; dat wist ik niet”.” Na zo’n verlies ga je heel anders naar het leven kijken.” Niemand van mijn gesprekpartners gaf de omgeving of andere mensen de schuld van de zwaarte die het leven voor hen had gekregen. Ze vonden het wel allemaal moeilijk om bij mensen die niet zo’n soortgelijke ervaring hebben opgedaan, gehoor te vinden; hun verhaal kwijt te kunnen bij mensen die het kunnen begrijpen. Rouwenden zullen altijd moeten zoeken naar familieleden, vrienden, buren of kennissen bij wie ze kunnen zeggen wat er in hen omgaat, naar mensen die er iets van kunnen aanvoelen. Ze mogen niet verwachten dat ze bij iedereen gehoor zullen vinden; ze staan voor de opdracht die mensen te selecteren die hen kunnen verstaan. Voor mensen die zoiets nog niet hebben hoeven mee te maken is het belangrijk dit te weten; zij kunnen pogingen doen een open oor te hebben voor de beleving en gemis van mensen die moeten leven met een verlies dat hen erg raakt.

‘Gedenken’ (2)
De tijd na het overlijden is – in de eerste fase – vervuld met een verlangen niet te vergeten: herinneringen levend te houden, misschien kleren, inrichting, babykamer of tuin intact te laten.. We willen onze herinneringen zo koesteren dat vergeten uitgesloten is. Niet vergeten: dat is vaak een belofte in afscheidsredes of condoleance- brieven. Omgekeerd hoopt iemand die afscheid van het leven moet nemen ook voort te leven in de herinnering van zijn dierbaren. In het vooruitzicht niet vergeten te worden door de mensen die hem lief zijn, kunnen mensen kracht en troost vinden. Zoals ook bij andere zeer ingrijpende en schokkende gebeurtenissen ervaren velen bij overlijden dat woorden per definitie tekort schieten omdat het gebeurde ons bevattingsvermogen te boven gaat. De dood blijft iets mysterieus: leven dat overgaat in dood, hoe kan dat toch? Nu nog contact, en dan ineens nooit meer. Onomkeerbaar. Wat je wel nog hebt zijn de beelden van de levende. Die zijn wel te bevatten, daar heb je houvast aan, die wil je in steen houwen. In de eerste fase na een overlijden leven velen in een soort verdoving. Ze maken dan vaak de indruk heel dapper te zijn. Ze houden a.h.w. afstand van wat er in hun leven gebeurd is; het lijkt iemand anders aan te gaan en niet hen zelf. Dat is goed, denk ik. Was dat niet zo, dan zou de mens eronder kunnen bezwijken De werkelijkheid kan alleen maar langzaam binnen komen. Dat gebeurt de maanden of jaren die volgen op het overlijden. Je hoort het mensen ook zeggen:” Dag of nacht, het laat me niet los. Het is er altijd”. Er wordt over gedroomd. Het hele leven met de dierbare passeert duizend malen de revue. Het is net een film en elke keert dringt weer pijnlijke het besef door dat al die beelden verbonden zijn met hem of haar die er niet meer is. Pas langzaam kan er ruimte ontstaan om zich weer te wenden tot het leven nu ,kan weer zin in het leven ontstaan. Gedenken kan dan pas worden: bezig zijn met iets kostbaars dat je weliswaar verloren hebt, maar waar je tegelijk tevreden mee bent dat je het hebt mogen meemaken.

‘Neerslachtig’
Velen schrikken van dat gevoel, maar bij elke scheiding ( overlijden, werk of gezondheid verliezen, echtscheiding) treedt – in de chaos van allerlei gevoelens en gedachten – ook neerslachtigheid op. ( Ik vermijd hier de term depressie, omdat daar een welomschreven ,medische inhoud aan is gegeven, met al de verschijnselen en behandelaanpakken die daarbij horen). Ik druk het mild uit als ik dat omschrijf als: het niet meer zien zitten, aan de grond zitten, twijfel of het leven voor jou nog levenswaard is, onzekerheid, twijfel of je wel de moeite waard bent, slecht slapen e.d. Iemand kan een akelige en pijnlijke periode door moeten. Of misschien moet ik zeggen: kan zo’n periode niet ontlopen. Maar daar zijn we niet meer op voorbereid. We zijn gewend dit soort last, die het leven soms met zich meebrengt, te bestrijden met medicatie. Zonder die verworvenheid ter discussie te stellen, denk ik wel dat gezocht moet worden naar een juist evenwicht tussen dempen van gevoelens en de gelegenheid nemen – hoe pijnlijk ook- om de rouwarbeid te verrichten die nodig is om jezelf te hervinden, in een nieuwe situatie, zonder die dierbare die zo’n belangrijk stuk van je leven was. Want hoe dierbaar en belangrijk iemand voor je was – en vrede te gaan vinden met het gegeven dat je hem verloren hebt – dat kan alleen maar aan jezelf duidelijk worden door er eindeloos mee bezig te zijn. Misschien zeg ik het meest helder: rouwen is alle gedachten gevoelens en ervaringen over de dierbare telkens weer als een film door je heen laten gaan. En elk beeld of ervaring moet ‘gereset’ worden, doorleefd, overdacht, gerangschikt en overgezet naar de nieuwe situatie ( een ander programma), een leven zonder die dierbare. Dat is een chaotisch proces, het doet pijn, het heeft veel tijd en aandacht nodig. Dat kan niet zonder andere mensen die voelen waar jij mee bezig bent, je daarbij steunen en niet in paniek raken omdat het nu niet goed met jou gaat. Maar dit rouwen is helaas nodig om je naar het leven en de toekomst toe te wenden, en niet naar het verloren leven achter je.