Stef Kessels – Meeleven

Stef Kessels is sinds 1995 is Kessels werkzaam als medewerker van de stichting ‘Leven rond de dood’. Hij houdt hij zich bezig met stervensbegeleiding en levensbeschouwelijke psychosociale zorg, in Helden en Meijel. Hij is ook beleidsmatig bij de stichting betrokken. Hieronder vindt u zijn overweging bij het thema Meeleven.

Luisteren
Als ik je vraag naar me te luisteren
en je begint me adviezen te geven,
doe je niet wat ik je vraag.
Als ik je vraag naar me te luisteren
en jij begint mij te vertellen
waarom ik me niet zo moet voelen
als ik me voel
neem je mijn gevoelens niet serieus.
Als ik je vraag naar me te luisteren
en jij denkt dat je iets moet doen
om mijn probleem op te lossen
laat je me in de steek,
hoe vreemd dat ook mag lijken.
Misschien is dat de reden
waarom voor sommige mensen
bidden werkt.
God zegt niets terug.
Hij geeft geen adviezen
en probeert geen dingen te regelen.
Hij luistert alleen maar
en vertrouwt er op
dat jij er alleen wel uitkomt.
Dus asjeblieft
luister alleen maar naar me
en probeer me te begrijpen.
En als je wilt praten
wacht dan even
ik beloof dat ik dan op mijn beurt
naar jou zal luisteren.
Auteur onbekend.

Woorden die openen, die contact zoeken
Heel rustig was zij binnen gekomen; had vriendelijk en belangstellend naar hem gekeken. De begroeting had zonder veel plichtplegingen plaats gevonden. Zij had een stoel bijgeschoven. Uitnodigend vroeg zij:” Hoe maak je het? ” Ofschoon hij iemand van weinig woorden was, stak hij – een beetje aarzelend – van wal. Hij zei dat het lichamelijk wel redelijk met hem ging, maar dat hij de laatste tijd zoveel nadacht over vroeger; dat er allerlei herinneringen boven kwamen drijven waarvan hij dacht dat ze weg waren. Nu waren die allemaal terug en ze hielden hem bezig. Ze deden pijn, zoals ze nog nooit pijn hadden gedaan. Hij kon er ’s nachts vaak niet van slapen; ook nu stond het huilen hem nader dan het lachen. Zij vroeg niets; keek zachtaardig naar hem. Ook zonder woorden bleef duidelijk dat zij het contact bleef zoeken. Hij zei dat zijn ouders het moeilijk met elkaar hadden gehad; dat het hele gezin daaronder geleden had; dat er dingen gebeurd waren die heel erg waren en dat hij er in zijn leven altijd last van gehouden had; maar zich nu nog meer realiseerde hoe dat ook in zijn leven en gezin door gewerkt had; en hoe erg hij dat vond. In detail ging hij niet. Zij zat daar, zei alleen, gemeend: ” wat erg voor jou”. Op het einde van het gesprek zei hij:” Ik zag aan je ogen dat je echt luisterde. Enkele keren in mijn leven heb ik geprobeerd er iets over te zeggen. Dit is de eerste keer dat ik me begrepen voel. Andere keren werd gezegd dat het zo erg toch niet geweest kon zijn; of dat mijn ouders het ook niet konden helpen en ook hun best hadden gedaan; of dat het er in mijn gezin toch heel anders aan toe ging dan in het gezin van mijn ouders.” “Dit nu heeft me goed gedaan, opgelucht.” Het afscheid was onopvallend hartelijk. ” Bedankt.” ” Tot ziens”

Lijden meedragen
Lijden, dood, ziekte. Wie van ons kent het niet? Wie van ons heeft het nog niet tot op het bot gevoeld? Wie kent niet wanhopige momenten van vertwijfeling? Wie worstelde niet met de vraag: ” Is er nog perspectief, nog licht?” Ja, toch wel. Daar waar een ander in beeld kwam of komt; daar waar een ander aandacht voor je heeft; daar waar een ander zich om je bekommert, daar ontstaat weer licht. Daar waar getroost wordt, daar waar mensen meedragen, daar wordt een last lichter. Want lijden doet een appel. Een appel van de ene mens op de ander. Dat horen, dat verstaan, maakt het lijden dragelijker. En het gebeurt. Er is in mensen een hartstocht om goed te zijn. Dat is: om voor hen die lijden, in kleine alledaagse dingen, goed te doen: een troostend woord, een bezoekje, een bloemetje, een kaartje, een kamer opruimen. Er is in mensen een hartstocht om pijn, verdriet, lijden mee te dragen, te verlichten. Wat een dubbelzinnig woord: verlichten: een zware last lichter maken! Verlichten is ook: waar het donker is, licht maken. Licht maken zodat de donkerte verdwijnt, de duisternis verdreven wordt door licht.

Inleven in
Ik vraag het mij regelmatig af: ” Kan ik me echt inleven in hoe het is om een kind of partner te verliezen; chronisch ziek te zijn of plotseling te vernemen dat je een ernstige ziekte hebt; kan ik me verplaatsen in de situatie om gekluisterd te zitten in een rolstoel; of altijd pijn te hebben, om als asielzoeker of als bejaarde te leven. Kan ik me inleven in de situatie dat ik niet meer lang te leven heb en binnenkort moet sterven? Kan ik me inleven? Kunnen wij ons daar echt in inleven? Proberen we dat ook? Er wordt gezegd: het is een teken van beschaving om ons voor te stellen wat een ander mens doormaakt of mee maakt. Doen we daar pogingen toe? Of sluiten we ons af ? Er wordt gezegd: je kunt nooit helemaal in de huid van de ander kruipen; je kunt nooit navoelen wat de ander beleeft of doormaakt; omdat je nu eenmaal niet hetzelfde meemaakt of hebt meegemaakt. Maar er wordt ook gezegd: je kunt wel erbij stil staan dat die ander zo moet leven, hem proberen te volgen in hetgeen hij vertelt of laat zien; je kunt hem met respect tegemoet treden; en naar hem willen luisteren of hem aanhoren – misschien met een warm of hartelijk gevoel. Het akelige is dat mensen die getroffen zijn door een ernstig verlies, handicap of ziekte, hun emoties, soms diep en afschrikwekkend, heel vaak niet durven tonen omdat ze niet (meer) durven rekenen op een begripvolle en open houding van familielid, vriend of buur.

“Op verhaal komen”
Iemand die iets schokkends meemaakt heeft de ruimte nodig om op verhaal te komen. Hij is dan gediend met rust, de tijd krijgen om de ervaringen te ordenen of te verwerken. Mensen op leeftijd hebben vaak ook de behoefte om op ‘verhaal te komen’. Ze vertellen graag over ervaringen, voorvallen die indruk gemaakt hebben of gebeurtenissen die belangrijk zijn geweest voor hun levensloop. Als je belangstellend kunt zijn naar de levenservaringen van zo iemand, je kunt meeleven met hem en hem in alle openheid kunt laten vertellen, zie je vaak een heel eigen mens uit de nevelen te voorschijn komen; je hoort en ziet hoe die man of vrouw zichzelf ziet, welke eigenschappen en karakter hij zichzelf toedicht; je kunt soms zelfs zien hoe het beeld dat hij van zichzelf heeft in het vertellen kan gaan verschuiven. Je kunt dan b.v. ineens horen: “Ik zag mezelf altijd als sterk, maar dat lijkt maar zo.” Door hun leven te vertellen brengen mensen niet alleen hun eigen leven in kaart, maar gaan ze nog beter de samenhangen zien en kunnen ze ‘losse draden’ ( domme dingen die ze gedaan hebben, ruzies die nooit uitgepraat zijn of belastende schuldgevoelens ) verbinden met de rode draad in hun leven. Elk leven zit vol gebeurtenissen en ervaringen. Vertellen over het leven maakt het mogelijk een lijn te vinden, zodat al die feiten en belevenissen hun plek krijgen en de verteller meer samenhang gaat aanbrengen. Al pratend worden motieven of aanleidingen van handelen vaak duidelijker. Het levensverhaal blijft geen opsomming van gebeurtenissen of losse feiten; het wordt een verhaal waar de verteller centraal komt te staan: datgene wat hij in zijn leven wilde en de inhoud die hij eraan heeft kunnen geven worden het belangrijkste. De levensherinneringen worden gecomponeerd tot een betekenisvol geheel van en voor deze mens.

“Hoe gaat het me jou?”
Die vraag stellen we elkaar tich keren per dag. Ze is zo weinig verrassend dat het antwoord vaak ook weinig verrassend is: ‘ Ja, goed.’ Met praktisch direct nadien: ‘En met jou? ‘ ” Ja, ook goed!” Met soms een toevoeging in de trant van: ” Zie ik er soms ongelukkig uit?” In het alledaagse sociale verkeer gaat dat meestal zo. Niks op tegen. Zomaar zonder wat te zeggen elkaar negeren zou pas echt erg zijn. Maar de vraag : ‘Hoe gaat het met je?’ is in wezen een hele indringende vraag. Degene die de vraag gesteld krijgt moet, wil hij daar een adequaat antwoord op geven, wel bij zichzelf te rade gaan. Want die vraag betreft zijn hele persoon, zijn relaties, zijn werk, zijn gezondheid. Alles valt daaronder. Heeft hij helder hoe het met hem op al die gebieden gaat; en wil hij daar zomaar aan deze vragenstellende persoon een antwoord op geven? Dat vraagt enig nadenken!. En hij die deze vraag stelt kan zich ook afvragen of hij op dit moment er zelf aan toe is om een echt open antwoord op die vraag te krijgen. Heeft hij de vraag gesteld als sociale omgangstaal; of is de relatie tussen vragensteller en bevraagde zo dat die vraag gesteld is uit oprechte belangstelling. Degene die deze vraag stelt mag dat zichzelf ook afvragen. Menig lezer zal intussen reageren met: ” Wat een muggenzifterij.” Mogelijk. Waarom dat ik er aandacht aan geef is omdat menig kwetsbaar of ziek persoon – wanneer hij die vraag gesteld krijgt – soms het gevoel krijgt dat de vragensteller die vraag stelt vanuit die meer indringende en persoonlijke belangstelling; en niet als de sociale omgangstaal. Het kan dan echt pijn doen wanneer dan in het contact blijkt dat eigenlijk niet gevraagd wordt naar hoe het echt met hém gaat.

“Iedereen is anders”
Het werd terloops gezegd in een gesprek: “Iedereen is anders”. Dat ‘anders zijn’ betreft heel veel:’ iedereen voelt anders, iedereen denkt anders’. Staat op een heel eigen wijze in het leven; pakt het leven anders aan ; kijkt anders tegen andere mensen aan, gaat anders met hen om; reageert anders op meevallers; of op tegenvallers, ziekte of pijn. Misschien is het goed dat we ons dat niet elk moment realiseren; ik ben bang dat het gevoel van eenzaamheid groot zou kunnen worden. Bij kleine kinderen is dat al zichtbaar. “Dat is een pittige”. “Die is stil, rustig.” Wat mij opvalt is dat we het vanzelfsprekend vinden, het makkelijker accepteren en de aanpak erop afstemmen. Van ‘het anders zijn’ van die kleine kinderen ook genieten. Naarmate mensen ouder worden, gevormd zijn en meer hebben meegemaakt, wordt dat vaak nog veel duidelijker: ‘iedereen is anders’.
Het lijkt of we het ‘anders zijn’ van de ander dan veel makkelijker negeren, doen alsof het niet zo is. Het ook niet meer zo interessant vinden. Onze eigen denken of aanpak dan opdringen aan de ander. “Je gaat ook helemaal fout met de kinderen om..”” Je laat de moed te snel zakken nu je zo ziek bent” We bieden onze reactie of aanpak aan de ander aan als alleenzaligmakend. Gevolg is meestal dat de ander daar niets mee kan; zich misschien nog kleiner voelt en zijn zelfvertrouwen verliest. Iemand anders kan nu eenmaal niet lopen op de schoenen waarop ik door het leven loop.

Suïcide’ (3) (suïcide 1 en 2 zie titel “sterven”)
Het verhaal van een zus:
“Ik belde mijn vriendin in tranen: “Waarom toch? Waarom? Ik begrijp het niet. Het is om gek van te worden” Zij nam op . Zij zei alleen maar: “Ja, ja”, bleef zeker een half uur aan de lijn zonder al te veel te zeggen. Zij verstond mijn wanhopig verdriet, bleef aanwezig, leidde me niet af, voegde niets toe en kwam al helemaal niet met allerlei redeneringen; want wat kun je daarmee als je zo radeloos bent? Het is zo’n goede houding, de beste die je kunt hebben naar mensen die achter blijven na een zelfmoord van een geliefd iemand. Met open hart aanwezig zijn, het verdriet van de ander in de ogen durven zien, niet gaan invullen of afleiden met allerlei niet ter zake doende opmerkingen of verklaringen. In de onmacht blijven die je als toehoorder ook voelt, deze weten uit te houden.. Want als iets de pijn van de achterblijvers kenmerkt, dan is het onmacht. Je bent totaal niet bij machte geweest het tij te keren, om die vreselijke, niet terug te draaien daad ongedaan te maken of te verzachten. Je hebt geen kans gekregen afscheid te nemen, om op zijn minst nog een keer tegen de ander te zeggen: ik hou van jou. Ik heb maanden iets gehad van: had ik maar bij hem kunnen zijn, dan was hij niet zo eenzaam geweest. Een onzinnige gedachte misschien, maar wel een uit de diepe liefde ontstaan.”
Citaat: Humus, maart 2009: Achterblijven na een zelfmoord, Mirre Bots

‘Suïcide’ (4)
Het verhaal van een zus :
“Om de nabestaanden heen blijven staan met lege handen, maar wel met een betrokken hart en een luisterend oor – en dat voor een langere tijd, want het duurt lang voordat de wanhoop en de pijn slijten – is volgens mij de beste hulp die je als nabestaanden kunt krijgen. En hoe dichter iemand staat bij de persoon die zichzelf van het leven beroofd heeft, hoe meer tijd deze nodig heeft om ?berhaupt alle tegenstrijdige en verwarrende gevoelens te durven voelen. Dan is het des te belangrijker dat die personen gedurende lange tijd – misschien wel twee, drie jaar – omringd blijven met betrokken anderen die steeds maar weer willen luisteren. Want voor anderen gaat het leven snel gewoon weer door, maar voor degenen die achterblijven, is het leven onherstelbaar veranderd. Sommige heel direct betrokkenen, kunnen pas na langere tijd praten over degene die ze op zo’n afschuwelijke manier verloren hebben. Eerder is dat te pijnlijk. Juist dan moet er ook nog iemand voor hen zijn. Het gaat er als buitenstaander ook om de moed te hebben om over de zelfmoord en de persoon in kwestie te durven praten. Telkens weer, ook al stuit je soms op afweer of ontkenning. “
Citaat: Humus, maart 2009: Achterblijven na een zelfmoord, Mirre Bots

‘Omgaan met ziekte en sterven’
Wat was hij boos. Die arts vond dat ik helemaal verkeerd was omgegaan met zijn patiënt. Ik had hem moed moeten inpraten. Ik had meer nadruk moeten leggen op behandelmogelijkheden; ik had teveel aandacht gehad voor zijn ernstige ziekte. Ik was belangstellend geweest naar zijn verhaal. Had gevraagd en stil gestaan bij wat er in hem omging, waar hij bang voor was, waar hij op hoopte. Er waren momenten in dat gesprek waar felle emoties aan de oppervlakte kwamen. Hij wilde zijn vrouw niet alleen achterlaten. Zijn liefde voor zijn twee kinderen; die konden hem nog niet missen. Hij had tegen mij gezegd : “Ik ben blij dat ik dit kwijt ben. Ik moest het toch tegen iemand zeggen.” De boosheid van de arts heb ik op dat moment over me heen kunnen laten komen. Op een later tijdstip zijn we erop terug gekomen; de kwaadheid was geluwd, al was hij regelmatig fel. In dat gesprek vertelde hij zijn eigen ervaringen met ernstige ziekte en ook nu luisterde ik naar hem. Naar de achtergronden waarom hij het zo bedreigend vond en van mening was dat je daar met de patiënten niet teveel op in moet gaan. Zijn ervaringen als kind kwamen ook aan de orde. Pa was jaren lang ernstig ziek geweest; er mocht niet over gepraat worden; het was omgeven met een waas van geheimzinnigheid. Zelfs in de terminale fase werd nog ontkend dat het aflopend was. Hij zei: “En ineens was hij dood”. Zijn emoties kwamen boven, hoe alleen hij er altijd mee geweest was; dat dit de eerste keer was dat hij erover had kunnen praten; dat hij nooit ervaren had dat erover praten mogelijk was. Hierdoor ontstond een goede samenwerking. Regelmatig werd ik door hem ingeschakeld. Ik heb ervan geleerd dat onze eigen ervaringen met ziekte en overlijden zo bepalend zijn voor hoe we er de rest van ons leven mee omgaan. Dat het gegeven dat we moeizaam omgaan met aflopend leven en sterven veel meer zegt over onze eigen ervaringen.

“Grote woorden” (1)
We worden ermee om de oren geslagen, dagelijks. Liedjes ze puilen vaak uit van ‘geluk’ en ‘liefde’. Reclame kan er ook wat van: ‘ Bij koop ligt een nieuw leven in het verschiet. ‘ Lachende mensen, gelukkige stellen’; alleen maar liefde en geluk. Menigeen zou er jaloers om kunnen worden: was het tussen ons maar zo. “Vandaag heb ik niets te lachen”; of ” geluk tussen ons mocht wat mij betreft wat vaker en intenser.” Ook wanneer in diensten woorden als God en liefde veel gebruikt worden, kan een gevoel ontstaat van: ‘Kon ik het maar zo voelen en beleven”. Als je door een dal gaat, als veel tegelijk tegen zit, een goede bekende of vriend sterft, heb je veel te verduren, dan is het leven geen feest, dan zijn woorden als ‘geluk’, ‘liefde’, ‘God’ alleen grote woorden, voor jou dan te grote woorden. Ik denk dat we zulke grote woorden maar een paar keer in ons leven zouden mogen gebruiken; alleen op momenten waarbij we ze echt van binnenuit beleven; zodat die woorden voor ons dan ook waar zijn. Want de dagelijkse werkelijkheid is regelmatig anders, vlak, er gebeurt weinig, zeker niet iets waarop het etiket ‘geluk’ geplaatst kan worden; overmatig door taken en tegenslag in beslag genomen of in een crisis zitten, zodat gevoelde liefde ver te zoeken is Het totaal van het leven is dan zo chaotisch en verwarrend dat het woord God niet op zijn plaats is. Deze grote woorden minder gebruiken zou ons misschien kunnen helpen om realistischer naar ons leven te kijken; minder snel te denken dat er met ons iets mis is of dat we iets verkeerds doen omdat wij voelen dat die grote woorden op dat moment niet bij ons passen..
Anderzijds is het te wensen dat ieder, zo nu en dan, in een hoog gestemde moment, die grote woorden wel kan beleven en durft te gebruiken. Dat hij blijft verlangen naar een wereld , een volmaakte wereld, waar zulke belevingen vaker, misschien wel onafgebroken ’s mensen bestaan vervullen. Omdat we idealen hebben die we niet opgeven, idealen waarnaar we blijven verlangen.

‘Grote woorden: Onwankelbare liefde.’ (2)
Er zijn veel grote woorden die veel invloed hebben op hoe we naar de werkelijkheid kijken; en wat wij ervan verwachten. Liefde, tussen man en vrouw; we hebben het over eeuwige liefde; die we graag ook nog onwankelbaar noemen. Alsof dat iets is dat we kunnen aanraken, ergens kunnen gaan zien. Zo concreet wordt het voorgesteld. Terwijl het twee woorden zijn: onwankelbaar en liefde. Twee woorden met een gigantische lading; een lading groter dan wij mensen kunnen bevatten. Twee abstracte begrippen. En toch: soms kan zo’n begrip even levend worden, tastbaar. Je ziet een foto. In een flits zie je dat het waar kan zijn. Misschien in je eigen familiealbum worden die begrippen: onwankelbare liefde , ook voor jou, even tastbaar, geloofwaardig. Of in een museum waarin je een beeld of schilderij ziet dat het voor jou verbeeldt. In het dagelijkse leven, in het echt, is alles meestal veel rommeliger, veel minder eenduidig. Is er weer dat akelige meningsverschil of het altijd anders aanvoelen van een situatie. Je weet dan soms niet wat echte liefde is en waar die uit moet blijken. Om over onwankelbare liefde maar te zwijgen. In het echt hoeft liefde of onwankelbare liefde niet per se te blijken uit het vasthouden van elkaars hand of het innig gearmd lopen…hoewel dat op sommige momenten iets heel moois kan zijn. Kortom: een beeld hebben van de onwankebare liefde is er bij momenten; geleefde liefde is dagelijkse inzet. Gelukkig is in de herinnering ook alles te vinden dat warme gebaar dat je net nu zo mist, de gelukzalige momenten waar je nu nog van kunt genieten, de innigste verstandhouding en het besef dat jullie liefde niet kapot kan, onwankelbaar is.. In de herinnering zit ook de ergernis, het onbegrip, de onheuze behandeling. Ervaringen die je ook zijn geweest.

‘Grote woorden?’ (3)
‘Geleefde liefde’
Bij langdurige vriendschappen of echtparen mag je dat soms ervaren”: twee mensen die op elkaar zijn ingespeeld; op elkaar zijn afgestemd, misschien meer nog: een beetje met elkaar zijn vergroeid. Op elkaar gesteld, mild voor elkaars kuren of hebbelijkheden. De liefkozende attente handelingen zijn a.h.w. door de routine ingeslepen in het liefdeslandschap: de aangereikte kop koffie, het afruimen van de tafel, de groenten of de bos bloemen uit de tuin. De genegenheid is geleefde genegenheid geworden; hij wordt niet of weinig meer met woorden beleden. Beproefd door het leven en alle gezamenlijke belevenissen bewijst ze zich eenvoudigweg door de handelingen of gebaren zelf. De passie en tederheid zijn overgegaan in alledaagse vertrouwdheid, gemengd met een zekere routine. Bij momenten een tedere aanraking of een blik, die aan de vertrouwdheid van alledaagse gebaren of gebruiken het reliëf geeft van innig op elkaar gesteld zijn. Het bijzondere is dat je – als buitenstaander – merkt dat die twee gedeelde gewoontes hebben opgebouwd, een soort ‘wij’. Sommige ondernemingen doen ze alleen maar ‘samen’. Misschien is dat samen winkelen, misschien ook niet zonder de ander naar de film gaan, of op vakantie. De bij beiden aanwezige behoefte om sommige ervaringen alleen met partner of vriend te willen delen of meemaken. Dan is invoelbaar hoe ingrijpend het wegvallen van iemand is uit zo’n relatie,. Niet voor niets ervaren mensen dit als: een amputatie, het verlies van een stuk van jezelf, of als het wegzakken van de grond onder de voeten.

‘Praten..’ (1)
Een man die door het overlijden van zijn vrouw alleen is komen staan, vertelt:
“Ik heb nooit geweten dat een overlijden van een naaste er zo in hakt. In de eerste tijd was ik verdoofd. Ik begreep me zelf niet .Ik deed wat gedaan moest worden; begrafenis en alles wat nadien moet gebeuren: bankzaken op mijn naam krijgen, verzekeringen wijzigen etc.. Tot mijn eigen verbazing was ik nauwelijks geëmotioneerd. Ik voelde mij daar schuldig over…’heb ik niet meer om haar gegeven?’ Mijn omgeving prees mijn dapperheid. Na de eerste schok en verdoving, loop ik over van gevoelens en kwetsbaarheid. Een kleine aanleiding raakt me zo dat de tranen over mijn wangen rollen. De ziekte, de laatste weken en dagen, het overlijden, de begrafenis: het heeft me geen moment meer losgelaten: van alles spookt er door mijn hoofd. Dag en nacht. Zo nu en dan een droom dat zij iets zegt, of me roept. Dan is zij nog zo aanwezig, dat ik bij wakker worden verdwaasd en ontdaan moet realiseren dat zij dood is. Wat ze gezegd heeft, of ik wel alles goed begrepen heb, alles gedaan heb. Het houdt me erg bezig. Gelukkig ben ik iemand die makkelijk kan praten over alles wat er in me omgaat…Trouwens ik heb daarin door het overlijden ook weer veel geleerd. Ook nu nog praat ik iedereen die het maar wil horen de oren van zijn hoofd. Eerlijk gezegd ben ik soms bang dat ik als zeur gezien word, als slap. Tegelijk heb ik het zo nodig. Ik weet zeker dat ik: zonder praten eraan ten onder zou gaan”.

‘Praten’(2)
Twee mannen in gesprek over ‘praten’.
“We hoorden toevallig enkele vrouwen met elkaar praten; het ging over van alles; je wilt het eigenlijk niet horen. Ineens ging het over heel persoonlijke zaken. We keken elkaar aan en begonnen zelf een gesprek over hoe verbazingwekkend het is als mensen zoveel intimiteit, zomaar op straat, of op het schoolplein, kunnen delen met elkaar. Wat moet dat een bevrijdend gevoel geven. Iets om jaloers op te zijn. Wat je bezig houdt, waar je blij over bent, zorgen om hebt, geen raad mee weet: je brengt het onder woorden; gooit het eruit: dat alleen al is een opluchting. Je zit er niet alleen mee. Je krijgt hierdoor al enige afstand tot het gegeven. Als je het onder woorden gebracht hebt, zie je ook ineens dat je er iets aan kunt doen, misschien. Of dat het niet raar is dat het je zo bezig houdt. We beseften dat we die geslotenheid, het zelf moeten opknappen, geleerd hadden in de opvoeding, misschien al vanaf de eerste maanden van ons bestaan. Maar ook zeiden we tegen elkaar: “Eigenlijk is het toch merkwaardig dat we ons schamen als we ergens mee zitten. Het opkroppen. Elk mensenleven lijkt op het ander. Er gebeuren zoveel gelijksoortige dingen, vrolijke en feestelijke gebeurtenissen. Maar ook veel waarmee we het moeilijk hebben: onenigheid tussen kinderen, ziekten, onbegrip. Bij niemand loopt het leven op rolletjes. Misschien moeten we zeggen: de tijden dat het ongecompliceerd loopt zijn er niet zo vaak, in elk geval niet langdurig.. En toch: we delen moeilijke zaken niet gemakkelijk; daarin zoeken we moeilijk steun bij anderen. Vinden we dat we tekort schieten wanneer we anderen nodig hebben?”.

‘Praten’ (3)
Iets onder woorden brengen, taal, helpt; gedachten en gevoelens kunnen kenbaar gemaakt en geordend worden. Dat kan door ze neer te schrijven in een dagboek; door je boosheid de vrije loop te laten op een stuk papier of een brief te schrijven aan iemand die je mist; je hoeft zo’n brief niet te versturen. Daar gaat het niet om. De kern is dat jij een persoonlijk antwoord vindt op zaken of vragen die jou bezig houden. Het kan gaan over hoe je tot je partner of kinderen staat; of over algemene vragen: wat vind ik belangrijk in mijn leven, in mijn werk? .Het zijn indringende vragen; vragen die ook bedreigend zijn…stel dat ik een antwoord op het spoor kom dat een zwakte van mij bloot legt; of dat erom vraagt dat ik iets moet gaan doen wat ik moeilijk vind.. Vanuit jezelf schrijven verheldert, geeft meer inzicht in de situatie, verhoogt het zelfinzicht,, Je ontdekt b.v. eigenschappen van jezelf, waarvan je misschien niet eens wist dat je ze had! Of hoeveel jij verwachtte, terwijl dat alleen jouw verwachtingen waren; en anderen door hele andere dingen in beslag genomen werden. Waar het om gaat – of je nu dingen opschrijft of in gesprek brengt ( met anderen deelt) – is dat je daarmee ruimte maakt in jezelf.
Je kunt dan kijken en beslissen of je er iets mee doet. Herinneringen, ervaringen en emoties: als die aan de oppervlakte komen ( door schrijven of praten), heb je er a.h.w. meer over te zeggen: kun je ze als belangrijk kwalificeren, (“ daar laat ik niet mee sollen”) of als niet ter zake doende. Je kunt er afstand van nemen, of tegen jezelf zeggen dat je jezelf niet kinderlijk wilt gedragen. Door praten, op iets ingaan, verhoogt de actieradius, het levert innerlijke vrijheid op. Het verruimt de blik op jezelf en je situatie.

‘Troosten ‘ (1)
Wat te doen als een vriend of familielid iets ernstigs overkomt dat diep ingrijpt: een ongeluk, een ongeneselijke ziekte of overlijden? Wat moet je doen? Ga je er direct naar toe? Of moet je wachten? Iedereen herkent deze overwegingen. Daarbij: wat kun je doen of zeggen? Ik denk dat het goed om hier iets langer bij stil te staan. Op de eerste plaats is er b.v. een verschil tussen iets dat gebeurt en nog redelijk hersteld kan worden ( b.v. een val met letsel) of het overlijden van een dierbare. Hoe diep grijpt de gebeurtenis in dat leven in? En hoe beleeft die ander het? Ook als jij zelf denkt er makkelijk mee om te kunnen gaan, bij een ander kan zo’n gebeurtenis alles op zijn grondvesten doen trillen. Zeker het overlijden van een naaste raakt radicaal aan de wortels van iemands bestaan. Misschien realiseren we ons dat niet altijd. Op de tweede plaats: iemand beleeft iets altijd op zijn eigen manier. Ook al heb je zelf iets dergelijks meegemaakt, ook dan kun jij je nooit helemaal voorstellen hoe het voor de ander is. Daarom werkt het ook niet wanneer je – te snel -poogt te troosten met ervaringen uit je eigen leven. B.v. “Toen mijn man dood ging, ben ik veel gaan sporten”. Of uitgebreid gaan vertellen wat jij ging doen toen je moeder overleed. Het is het beste uit te gaan van de wijze van leven van de ander; niet te snel te reageren vanuit je eigen leven, achtergrond of opvattingen. Dat kan voor de betrokkene pijnlijk zijn, omdat hij kan denken dat je hem niet begrijpt; iets wat zijn eenzaamheid alleen maar groter maakt. Populair gezegd: iemand anders kan niet door het leven lopen op jouw schoenen die jij hebt ingelopen. Terwijl je wel aanvoelt dat het hebben van dit soort schoenen heel belangrijk is.

’Troosten’ (2)
Als iemand die dichtbij ons staat in de problemen zit, willen we graag troosten. Tegelijk ervaren we hoe moeilijk dat is. Hoe komt het toch dat ondanks dit willen troosten, menigeen zich door de omgeving in de kou voelt staan als hem iets ernstigs is overkomen? Een mijnheer zei onlangs: “Ze beginnen zo makkelijk te vertellen uit hun eigen ervaringen; het is net alsof ze hun eigen verdriet bij mij gaan ventileren”. Of: “ Die stomme adviezen die ik te horen krijg; alsof ik daarop zit te wachten. Die kan ik zelf ook wel bedenken! “ zei iemand boos. Waardoor mislukt troost bieden zo vaak? Ik denk dat jezelf ook uit je evenwicht raakt als iemand die dicht bij je staat, iets ernstigs meemaakt.. Het grijpt ook in jouw bestaan in, vaak meer dan jij je op dat moment realiseert. Je kunt b.v. niet meer spontaan bij dat echtpaar binnen vallen, nu hij ineens ernstig ziek is. Of de sfeer in de vriendinnengroep verandert nu zij weduwe is geworden. Jouw vertrouwde gebruiken of patronen passen niet meer. Niet alleen diegene die getroost mag worden is uit zijn evenwicht, ook de trooster kampt met een gebrek aan houvast. “Hoe ga ik me opstellen? Kan ik daar op bezoek blijven komen? Moet ik daar dan over beginnen, of het er juist niet over hebben? Durf ik nog wel humoristische opmerkingen te maken? Je moet zoeken naar een nieuwe manier om de relatie vorm te geven, naar een andere aanpak. Dat is een kwetsbaar proces. Je hebt er moed voor nodig. Het is tasten, je kunt niet op routine terug vallen. De trooster poogt vaak – onbewust – vast te houden aan hoe het was, vóór die gebeurtenis.

‘Troosten’ (3)
Het is moeilijk: iemand die je kent, om wie je geeft, zit wanhopig en wat reddeloos tegenover je. Dat is niet te verdragen. Hoe kun je het daarbij volhouden? Je wilt hem opbeuren; niet alleen laten in het verdriet. Je wilt iets doen. Er moeten toch woorden zijn die verlichten. Als je de pijn bij jezelf laat doordringen, ga je misschien nog huilen. Daar schiet die ander niets mee op, denk je. Je zou het jezelf verwijten als jij je zo overgeeft aan je eigen emoties. Ik denk dat het niet erg is als je ook je eigen gevoelens laat zien. M.i. biedt het tonen hiervan – hoe gebrekkig ook in woord of gebaar – veel steun en verbondenheid.. Of je dan veel, weinig of niets zegt, wordt dan minder essentieel. Of misschien is het dan juist wel geboden het over het verlies of ongeluk te hebben. Het recept voor de enig juiste aanpak, bestaat niet. Jij hoopt het aan te voelen, een beetje te gokken misschien. Beseffen dat troosten soms alleen maar kan zijn: stil staan bij hetgeen die ander overkomen is, beseffen hoe diep dat ingrijpt, het verdriet, de boosheid of het onbegrip delen. De wijze van troosten is altijd afhankelijk van de situatie en de persoon die je tegenover je hebt. Je kunt er geen handboek op naslaan

‘Troosten’(4)
“Ik sta nu een half jaar alleen. Mijn vrienden en familie zijn heel behulpzaam. Ik hoef maar te kikken en ze staan voor me klaar. Maar wat ik moeilijk vind is dat mensen me soms a.h.w. overvallen met hun hulp. Heel attent bedoeld; hartelijk en met alle goede bedoelingen.” Ik kom je dadelijk halen.” “Ik kom vanmiddag die klus doen. Ben je thuis?” “Je moet er nodig eens uit; we gaan winkelen!” Ik raak daar gespannen van; soms krijg ik het er benauwd van. Ik ben daar op dat moment niet aan toe; wil een paar uur alleen zijn, wat klussen. Dat heb ik nodig om te peinzen, te treuren. Tegen veel mensen krijg ik dat niet gezegd. Ik ben bang dat ze dat niet begrijpen. Bovendien vind ik mezelf dan ondankbaar. Ik waardeer alle hulp. Maar op dat moment kan ik het niet aan.” We praten hier op door. Er zitten veel kanten aan, ontdekken wij. Zoals: het is voor mensen die niet hebben meegemaakt wat jou is overkomen, niet mogelijk zich voor te stellen hoe jij je voelt. Ineens alleen te staan; scheiding, zelfstandige huisvesting moeten opgeven; er is zoveel wat iemand kan overkomen. Hoe diep iets ingrijpt, weet alleen degene die het overkomt. En: hij gaat daar per definitie anders mee om dan degene die wil helpen. Tegelijk ervaart iemand die het moeilijk heeft hoe afhankelijk hij is van zijn omgeving; in zijn kwetsbaarheid is hij niet in staat direct helder te hebben wat hij zelf wil. Degene die wil ondersteunen vergeet – of er ontbreekt de tijd – om goed af te stemmen op de persoon die hij wil helpen. Zo kan goed bedoelde en hartelijk hulp werken als een warme, maar verstikkende deken, die over iemand heen gelegd wordt.

Vrijwilligersprijs 2011gemeente Peel en Maas: categorie ‘verbinding’
Het leven dat zich afspeelt rond ziekte en dood gaan roept, in normale omstandigheden, verbondenheid op.
Als iemand ziek wordt ervaar je dat de omgeving erdoor geraakt wordt, zeker de intieme kring van gezin of familie. Er wordt meegeleefd, een kaart gestuurd, geïnformeerd, op bezoek gegaan. Ineens ervaren we de band die we met elkaar hebben, hoe we elkaar nodig hebben, hoe kwetsbaar we allemaal zijn en dat we in ziekte en dood lotsverbonden zijn. Het houvast dat we in dat soort wankele omstandigheden hebben zijn veelal de andere mensen die meeleven, meedragen, meehelpen. Mededogen wordt de basis van het bestaan. Mijn mening en ervaring is dat de beleving van deze bestaans-band met andere mensen die je lief zijn heel kostbaar en verrijkend kan zijn. Misschien ervaren we in zo’n omstandigheden pas dat deze verbondenheid met anderen het kostbaarste is wat een mens kan meemaken. Daarom vind ik het een terechte uitverkiezing die de mensen van de Stichting Leven rond de dood onlangs mochten ontvangen: de vrijwilligersprijs in de categorie ‘verbinding’. De vrijwilligers bieden steun en begeleiding aan mensen die leven rond ernstig ziek zijn en dood (de zieke en zijn omgeving) door aanwezigheid, waken, gesprekken; dit alles om de band die mensen hebben met elkaar en met het leven, zo goed mogelijk te beleven en goed afscheid te nemen. De gelegenheid te nemen om – vaak in ontroerende openheid – elkaar te laten merken of zelfs uit te spreken hoe veel ze voor elkaar betekenen. Voor de stichting is deze prijs een stimulans om gewoon door te gaan, nu ze twintig jaar bestaat. Een eer voor de vrijwilligers. Deze uitverkiezing is verdiend voor het vele en toegewijde werk dat zij in stilte doen: ondersteunen van menselijke verbondenheid, op de grens van leven en dood; een verbondenheid die in die fase beleefd wordt, blijft over de grens van de dood bestaan. Van harte gefeliciteerd. Ik weet zeker dat deze gelukwensen onderschreven worden door de vele mensen die van het werk van de stichting gebruik hebben gemaakt.

‘Appèl en onmacht’ (1)
Onlangs hoorde ik het volgende: de directie in een zorginstelling belegt een bijeenkomst met de medewerkers. De lijn in zijn betoog: we zitten dit jaar met een overschrijding van de begroting; volgend jaar krijgen we minder budget. Er moet meer werk verzet worden met minder mensen. Volgens mij een herkenbare situatie, in allerlei soorten zorgorganisaties, bij vreemdelingen of jeugdopvang etc. De leiding zit klem, de medewerkers ook. Er is nauwelijks een keuze. Intussen ervaart iedereen( leiding en medewerkers) dat ze nog minder datgene kunnen bieden wat eigenlijk minimaal nodig is; dat ze niet kunnen doen wat ze eigenlijk vinden dat ze moeten doen. Als je ervaart slechts een radertje te zijn in een groot apparaat, gebonden aan geld, regels en besluiten die van buiten komen – met geen of een zeer beperkte invloed daarop- dan voel je je onmachtig, misschien wel vermorzeld door anonieme krachten . Als je b.v. als verzorger vijf keer per dag op een basaal appel voor toiletbezoek of drinken ‘nee’ of “een ogenblikje” moet zeggen( terwijl je weet dat je er pas over een half uur op in kunt gaan), dan is dat een aanslag op je. Wat gebeurt er met de medewerker? Hij ervaart dat hij, alleen al om te overleven, menige hulpvraag moet negeren. Als hij al aangeeft wat hij nodig heeft om beter zijn werk te kunnen doen, dan is daarvoor geen budget; of regels staan het niet toe. Het kan eigenlijk niet anders dan dat hij minder gemotiveerd raakt, maar ook zichzelf in zijn menselijkheid beschadigd voelt. “Zo wil ik niet met mensen omgaan!” Hij zal zich terug trekken in b.v. de privé-wereld, waar hij het wel nog een beetje voor het zeggen heeft over hoe hij met mensen wil omgaan. Degene die ondersteuning nodig heeft, voelt zich in de steek gelaten, wordt verdrietig of agressief. Verliest vertrouwen in mensen, in leiding, in organisatie of overheid? Het kan eigenlijk niet anders dan dat mensen verharden, een kras oplopen, zichzelf wat beschadigen. Het klinkt zwaar. Te zwaar? Tegelijk is een oud gegeven in de ethiek: mensen kunnen slechts goed gedrag, moreel gedrag, aanleren en blijven vertonen wanneer ze daar de mogelijkheden, bevoegdheden en de ruimte voor krijgen; zelf verantwoordelijk zijn voor hun handelen.

Appèl en onmacht (2)
Persoonlijk ben ik van mening dat de meeste mensen graag ergens verantwoordelijk voor zijn. Het voelt goed, het sterkt hun zelfrespect, bevordert inzet en creativiteit. Maar bij ‘ ergens verantwoordelijk voor zijn’ hoort onlosmakelijk bevoegdheid, invloed en zeggenschap op dat terrein .En het besef dat je binding hebt met andere mensen met wie of voor wie jij je inspant. Die binding is ook weer een kompas om correct of goed te handelen. Ontbreekt er iets m.b.t die binding met anderen ( collega’s, doel van de organisatie, overheid), invloed en de inhoud van die verantwoordelijkheid dan kan de mens zich niet ontplooien. Hij trekt zich a.h.w. automatisch terug op zijn eigen privé-eiland. Hij wordt passief m.b.t. de wereld buiten zich. We veroordelen dat door te spreken over individualisme. Maar de oorzaken daarvan liggen ook in de constellatie waarin we met zijn allen zijn terecht gekomen. Het individu is a.h.w. gereduceerd tot een klein radertje in een grote machine. Een machine die, bij elk voorkomend probleem aangezet wordt om weer nieuwe (betalings)regels en voorschriften te produceren, vaak getooid met mooie namen als protocol, ethische code e.d. We blijven snelle oplossingen zoeken in snelle besluiten die op verre afstand van de leef-, werk- en belevingswereld van mensen/ burgers genomen worden, besluiten waar mensen zich nauwelijks bij betrokken voelen, maar die ze wel moeten uitvoeren en ook verantwoordelijkheid voor moeten dragen. We zouden eens wat meer twijfel mogen hebben bij de effectiviteit van maatregelen, als we tegelijk zien dat medewerkers of burgers er niet in geloven of hun onmacht uiten in passief worden: “” Ze zoeken het maar uit” of “Ze zijn niet te vertrouwen.” Of in kwaadheid op leiding, beroepsgroepen of overheid. Vele instanties worden wantrouwend of als tegenstander benaderd.. Medische hulpverlening, zorg, overheden, zijn ze er niet om welzijn ( in de brede betekenis) te bevorderen? Bij te dragen aan een fatsoenlijk bestaan voor iedereen? Het lijkt dat we aan de grens zijn gekomen om de mens slechts te zien of te benaderen als een radertje in een heel ingewikkelde machine of economisch systeem. Er moet blijkbaar meer zijn dan efficiency om het individu zich als fatsoenlijk, betrokken of moreel mens te laten gedragen; en een organisatie of samenleving de binding te geven waarop zij kan functioneren of voortbestaan. Om hierin tot verandering te komen zal ook bij ons, de burger, door moeten dringen dat hij zich is gaan gedragen slechts als een radertje in die grote machine. Dat hij te veel is gaan verwachten aan zekerheid van overheid of verzekering, van instanties buiten zichzelf; dat hij zich afhankelijk heeft gemaakt van die grote machine. Snelle oplossingen bestaan hierin niet, we weten nu nog geen andere weg. We denderen nog – hortend en stotend – voort op het oude pad, zoeken het nog in nieuwe regels, controle of verantwoordingsdrift. Totdat we met frisse inzichten en nieuwe energie een nieuw pad banen.
naar boven