Stef Kessels – Afscheid

Stef Kessels is sinds 1995 is Kessels werkzaam als medewerker van de stichting ‘Leven rond de dood’. Hij houdt hij zich bezig met stervensbegeleiding en levensbeschouwelijke psychosociale zorg, in Helden en Meijel. Hij is ook beleidsmatig bij de stichting betrokken. Hieronder vindt u zijn overweging bij het thema Afscheid.

Mensen om je heen
Na mijn ongeluk in het buitenland lag ik met een gebroken rug in het ziekenhuis. Alleen, er was niemand die naar me omkeek. Als het moet, vind ik het niet erg om dood te gaan, dacht ik
toen, maar niet tussen deze onverschilligheid. Ik had behoefte aan meer hart. Toen heb ik voor het eerst gebeden. Doodgaan is erg, maar het wordt minder ingrijpend als er maar mensen
om je heen zijn die het ook erg vinden. Ik ben bang voor de dood. Voor het afscheid. Maar na die ervaring in dat ziekenhuis hoop ik toch beter voorbereid te zijn op dood gaan.
Als ik morgen zou horen dat ik doodga, zou ik me rot schrikken. Ik hou erg van het leven. Ik zou in elk geval nog een aantal gesprekken voeren.
Vroeger leek me het vervelendste van doodgaan dat mijn man naar een andere mooie vrouw zou gaan. Dat heb ik allang niet meer Als ik dood ga maak ik geen levend deel meer uit van dit leven. Dat moet ik aanvaarden. De levenden moeten hun leven leven. Als ik daartegen in opstand kom, wil je een soort macht; en die heb je niet. Als wij straks uit elkaar gaan hoop ik alles gezegd te hebben wat ik wilde zeggen; dat alle lintjes schoon zijn en ik kan loslaten. Als ik een partijtje zou liegen of me mooier voordoen dan ik ben, dan blijf ik met allerlei banden verbonden aan mijn geliefden.”

Hij hield het niet
Iedereen zag het; ineens hield hij het niet meer! Hij barste in snikken uit; soms zelfs met van die luidruchtige uithalen van verdriet. Met weinig meegevoel of medelijden wordt er naar hem gekeken. De opmerkingen en reacties van de omstanders zijn niet hoopvol. Er wordt gepraat over het in huilen uitbarsten van dat familielid. Er wordt bedoeld: ” Dat doe je toch niet”. Het lijkt een sensationele gebeurtenis in plaats van dat er stil gestaan wordt bij het verdriet van de betrokkene.
Deze ervaring doet mij beseffen waarom sommige mensen zo bang zijn om in het openbaar te huilen, hun emoties even niet te beheersen. Er wordt immers met weinig inleving gereageerd.
Er wordt niet bij stil gestaan waar dit een uiting van zou kunnen zijn. Want eigenlijk is het zo gewoon en vanzelfsprekend dat in emotioneel geladen momenten – b.v. het definitieve afscheid; of wat de familie beleeft bij het uitdragen van hun dierbare uit huis of uit de kerk – die emoties doorbreken uit de beheersing. Dit verdriet is een uiting van de band die je met iemand had; een uiting van hoe belangrijk die ander voor je was; dat je die ander niet wilt missen en dat je om die ander geeft; een uiting van wanhoop of ontreddering, een teken van verbondenheid. Daar lijkt toch niets mis mee!

Hoeveel tijd heb ik nog?
De zieke spreekt het uit. Hij kijkt je verwachtingsvol aan. Hij zou toch zo graag een antwoord hebben. De gezonde spreekt het uit: “Hoeveel jaar heb ik nog?” De zeventigste of tachtigste verjaardag wordt gevierd. Die vraag stel de jarige aan zichzelf, misschien. Of iemand zegt – welgemeend : ” Je ziet er nog goed uit “. Hij bedoelt: voor je leeftijd! Het is duidelijk: je bent oud aan het worden…en hoelang zou je nog leven? Hoeveel jaar? We praten erover.
Als we het er met elkaar over hebben kijken we vaak naar de toekomst: “Het gaat nog goed; ik voel me prima en hoop nog jaren te hebben”. Of we kijken om, brengen onze levenservaringen in het vizier: wat we gedaan hebben; waar we van genoten hebben. De goede en moeilijke gebeurtenissen of ervaringen.
Blijft de vraag: zijn we in staat om er echt bij stil staan dat we er over een korte tijd of over enkele jaren niet meer zijn? We regelen de uitvaart, besluiten begraven of cremeren, regelen onze nalatenschap. Maar beseffen dat je dood zult zijn? “Hoe dicht bij de dood kan je komen?” vraagt Philip Roth zich af in de roman ‘Alleman’. De dood blijft een onmogelijke werkelijkheid voor iemand die nog leeft, ook al is hij erg ziek of oud. Ook al peinst hij op de begraafplaats, gaat trouw de graven van zijn geliefden bezoeken: de dood blijft als toekomstige werkelijkheid ver weg. Het leven gaat door, in al zijn alledaagsheid. Je waakt bij de stervende, en maakt je druk over de vergeten paraplu …want dadelijk word je nat als je te voet naar huis moet gaan! Dat alledaagse, dat is de werkelijkheid. De toekomstige werkelijkheid is de dood; dit onder ogen zien, lukt ons niet; toch ontkomt niemand aan de dood.

‘Een flakkerend kaarsje’
“Ik brand het, dag na dag; bij dat prentje met die mooie foto van jou. Zo was jij, zo zag ik jou, zo herken ik jou, zo wil ik jou blijven herinneren. Stralend, maar met een attente ondertoon van zorg om mij. Die foto laat iets zien van het beste dat wij samen hadden. Dat was mijn reden om deze foto te kiezen voor het gedachtenisprentje; zo wil ik mij jou herinneren; en daarmee wilde ik ook anderen iets laten voelen van ons gezamenlijk leven. Ik ben er nl zo trots op dat het ons gelukt is om zoveel goeds met elkaar op te bouwen. Nu brandt ik elke dag een kaarsje. Het flakkert er lustig op los; soms rustig, soms wild, naargelang de luchtstroming in de kamer. Zo was ons leven. Stilstand hebben we niet gekend; altijd was er beweging. Weet je, bij momenten heb ik angst gehad dat het vlammetje uitgeblazen zou worden; want de wind was soms wel erg heftig. Weet je nog, toen…?  Maar het heeft gelukkig al de windvlagen overleefd; het bleef branden, net als dit vlammetje; en het bleef ook warmte geven. Ik blijf jou missen, soms meer, soms minder; en ik hou heimwee naar die tijd die we samen hadden. Ik kan gelukkig zeggen dat ik de draad van het leven op heb kunnen pakken; en dat ik niet mag klagen. Ook dat het leven met jou mij steviger heeft gemaakt, en meer volwassen. Jij blijft kostbaar voor mij; en de tijd met jou was goed. Hier
zittend bij jouw foto, met dat brandende vlammetje, gebeurt er van alles met mij. Verdriet, gemis, dankbaarheid; en door alles heen een warm gevoel. Zoveel meer dan woorden kunnen zeggen. Daarom brand ik dat kaarsje, elke dag; dat zegt zoveel meer dan al mijn woorden en gedachten.”

“Sterven, een omgekeerde geboorte” – Josien van Iersel beschrijft het sterven van haar man.
‘Een bijzondere periode nam een aanvang. Tijd werd een raar begrip. Ik ervoer dat ik maar beter niet teveel zelf moest willen; dat ik maar beter mijn wil kon loslaten. Het proces ging zijn eigen gang. Er viel niets meer te willen, niets te plannen; alleen te leven bij het moment. Tegelijk met het besef van eindigheid leerde ik ook meer genieten van kleine en subtiele dingen die in een
druk leven nogal eens aan je voorbij gaan. Tijdens de laatste weken werd mijn man steeds zachter, beminnelijker, open voor ontmoeting. Er zijn geen onafgemaakte zaken blijven liggen, we hebben alles kunnen zeggen. En het leek wel of zijn transparante liefde uit een andere dimensie kwam. Aan zijn bed was er zoveel vrede, licht en verbondenheid. We voelden ons heel erg aanwezig. Dat heeft me zeer geraakt en is nu onlosmakelijk verbonden met mijn eigen hart. Het laatste uur voor zijn sterven kwam spontaan het beeld op dat wij, zijn twee dochters en ik, vroedvrouwen waren aan zijn sterfbed. Ik ervoer een soort omgekeerde geboorte. Wij waren heel intens aanwezig bij zijn stervensweeën. Ik was dicht bij zijn ademhaling, die zo kwetsbaar en teer was en steeds verder weggleed. Op een geven moment trok het leven uit zijn lichaam en ervoer ik dat alleen nog als een omhulsel. Dat bleef hier en de geest leek over te gaan naar een andere dimensie’. ‘Tijdens je leven bewust veranderingen doorleven is een leerschool voor dat grote veranderingsproces van leven naar dood. Ik oefen mezelf daarin. Durf ik angsten onder ogen te zien vanuit het besef dat elke angst nu te maken heeft met angst voor de dood straks? Durf ik het aan om steeds meer los te laten en ten slotte ook mijn lichaam uit te gaan – het ultieme
loslaten? Durf ik me daar nu van bewust te zijn, of schuif ik dat gegeven voor me uit?’
Uit :Volzin, nov 2008

‘Gedenken’(3)
Persoonlijk word ik geraakt door deze afscheidsbrief van een Franse verzetsstrijder in de tweede wereldoorlog, geschreven vlak voor zijn executie. Wanneer het afscheid onherroepelijk is kunnen mensen vaak zonder remmingen hun liefde laten blijken aan hun dierbaren. Deze brief is ook een vraag waar velen tijdens deze dagen van herdenken wellicht mee bezig zijn: “Heb ik mijn liefde voor mijn dierbare wel voldoende geuit, laten merken hoe vanzelfsprekend kostbaar hij voor me was,?” Tevens maakt hij in kernachtige, tedere bewoordingen duidelijk dat de kern van wat belangrijk is altijd weer een liefdevolle relatie is, hoe die relatie er ook uit mag zien. Schrijver stelt zichzelf de vraag of hij dat wel voldoende heeft beleefd of misschien toch teveel afgeleid was van die kern van zijn bestaan.

‘’n Afscheidsbrief’
“Nu bereiden wij ons, ieder voor zich, voor op de dood. We gaan uit elkaar, we denken aan wat gaat komen, aan wat ons zal doden zonder dat we een gebaar van verzet kunnen maken. Dat is het moment om ons de liefde te herinneren. Hebben we genoeg liefgehad? Hebben we ons meerdere uren per dag verwonderd over andere mensen, erop toegezien dat we samen gelukkig waren, de waarde van het contact gevoeld, het gewicht en het belang van handen, ogen, lichamen? Kunnen we ons nog wel overgeven aan tederheid? Het is tijd, voordat we verdwijnen in de trilling van een hopeloze aarde, om helemaal en voorgoed liefde, tederheid en vriendschap te zijn, want anders is er niet. We moeten zweren dat we aan niets anders meer zullen denken dan aan de liefde, liefhebben, onze ziel en onze handen openen, kijken met het beste van onze ogen wat we liefhebbend tegen ons aandrukken, lopen zonder angst en stralend van tederheid.”
Uit:”’ De warmte van het hart voorkomt roest’, door Marie de Hennezel.